Wanneer je een te rustige avond hebt op de sociale media, dan is een eenvoudige verwijzing naar onderzoek waarin aangetoond wordt dat de klassengrootte niet uitmaakt, garantie voor voldoende berichten. Want de uitkomsten zijn contra-intuïtief. Als ik  berichten als deze mag geloven  maakt de klassengrootte niet uit. En omdat de overheid gehouden is om belastinggeld efficiënt te besteden, wordt er dus gekozen voor grote klassen.

In het onderwijs zijn er een aantal partijen die een belang hebben bij een bepaalde klassenomvang. Uit mijn eigen ervaring de volgende selectie van waarnemingen:

Leerlingen

Op mijn school merk ik dat er een ondergrens zit aan het aantal leerlingen in een klas. Zo beneden de 10 (bijvoorbeeld bij keuzevakken), gaan leerlingen mopperen. Oorzaak hiervoor is dat er in zo’n kleine groep zoveel aandacht voor ieder individueel is, is dat een dagje minder presteren direct opgemerkt wordt.

Ergens rond de 22 lijkt een optimaal aantal te zijn. Leerlingen krijgen voldoende aandacht maar hebben ook de gelegenheid om zich afzijdig te houden of onopgemerkt het huiswerk een keer over te slaan.

Tegen de 26 gaan organisatorische zaken als de les starten, absenten noteren, en de les afronden meer tijd nemen. Boven de dertig geven leerlingen hier ook commentaar op.

Leerlingen merken ook dat ze met een grotere klas langer moeten wachten op uitleg, waarmee samenwerken en elkaar helpen geen leuke werkvorm maar bittere noodzaak wordt. Vooral wanneer tempoverschillen groot zijn, neemt de weerstand onder leerlingen hierover toe.

Ouders

Ouders willen aandacht van de docent voor hun kind en drukken die aandacht uit in tijd. Hoe groter de klas hoe minder individuele tijd elk kind krijgt en daar hebben ouders bezwaar tegen. Als docent spreek je ouders op spreekavonden in de beroemde 10 minuten gesprekjes of als het serieus is tussendoor in een echt gesprek. Meer leerlingen betekent dan simpelweg meer ouders je jou willen spreken. En als wiskundedocent ben je dan vaak aan de beurt.

Docenten

Docenten melden, en dat ondervind ik zelf ook, dat ze meer tijd aan een klas kwijt zijn naarmate deze groter is. Dat valt uiteen in twee zaken: ze zijn in de les meer tijd kwijt aan de randverschijnselen in een les en in de les zelf is er minder tijd per leerling. De randverschijnselen nemen naarmate de groep groter wordt, meer tijd: het duurt nou eenmaal langer om 32 door een deur te laten lopen dan 13. Het controleren van absenten neemt evenredig meer tijd in beslag. Maar ook het uitpakken van de tassen neemt met een grote groep meer tijd. Meer leerlingen betekent meer afleiding en zo’n eenvoudige taak kost dan meer tijd.

Ook kernactiviteiten in een les pakken anders uit. Bij mij op school wordt er gewerkt met lesplanners. Docenten dienen die te controleren en met leerlingen een reflectief gesprekje te voeren over het al dan niet volgen van de planner en hoe daar verder mee om te gaan. Dat zijn in de optiek van docenten individuele gesprekjes. In de wiskundelessen die ik geef controleer ik altijd een paar schriften. Hierbij probeer ik evenveel tijd te besteden aan de goede en aan de zwakke leerling. Dat neemt gauw 5 minuten per leerling in beslag. Dan kan ik er ongeveer 6 in één les doen. Bij een kleine groep zie ik elke leerling dan ongeveer om de 2 à 3 lessen, bij een grotere groep ongeveer om de 5 à zes lessen.

Dan heb ik het nog niet over het voorbereiden en afronden van een les. Voor sommige vakken zal de voorbereiding niet veel uitmaken, voor wiskunde is dat meestal zo. Voor de vakken waarin practicum gedaan wordt, maakt het wel degelijk uit of je voor 32 leerlingen spullen klaar moet zetten of voor 13. Dat 32 proefwerken nakijken meer tijd kost dan 13, dat moge duidelijk zijn.

Proces – resultaat

Gaat het in het onderwijs nu om het proces of om het resultaat? Om beide. Maar ging het onderzoek over klassengrootte hier ook over? Of ging dat alleen over de resultaten?

In de wereld van de proces-engineering worden processen uiteengelegd en elk deelproces getimed. Een uitwas hiervan zien we bijvoorbeeld terug in de thuiszorg en de schoonmaakbranche. Deels ben ik blij dat dat soort onderzoek het onderwijs nog niet bereikt heeft, maar soms zou je het wensen. Dan kan duidelijk worden wat de gevolgen zijn van grotere groepen.

Anderzijds kan de conclusie ook zijn dat de huidige vorm van organiseren niet meer past bij de beschikbare faciliteiten. Hoe dan wel is dan een zoektocht die niet vroeg genoeg kan beginnen.

Verschil in opvatting

Dat direct betrokkenen zo’n andere visie op gevolgen van de verschillen in klassengrootte hebben, wekt bij mij verwondering. En verwondering is, startpunt voor goed onderzoek. Dat wordt dus zo langzamerhand urgent.