Op twitter maakt één van de Engelse contacten regelmatig reclame voor zijn boek “The behaviour manual”. Nieuwsgierig geworden heb ik het laten komen (via de lokale boekhandel). Hier wat aantekeningen en aan het einde een reflectie op het boek.

Het boek

Strickland is headteacher in Engeland. Een functie vergelijkbaar met rector / directeur, maar in een geheel andere organisatiestructuur dan wij in Nederland kennen. Meer hands-on, meer onderwijs, meer “primus inter pares”. Dat vraagt wat vertaling naar de Nederlandse situatie, maar is geen serieuze hinder.

Het boek is verdeeld in drie secties:

  1. The mothership: A guide for leaders
  2. Sattelites: The role middle leaders play
  3. The micro level: Class-based behaviour strategies for teachers.

Op het eerste gezicht lijkt het er dan op dat een groot deel van het boek niet voor jou geschreven is, afhankelijk van je taak/functie binnen een school. Toch is het van belang om het helemaal te lezen. Het maakt enerzijds duidelijk wat je van anderen mag verwachten, anderzijds laat het de verbinding tussen de niveau’s van een school zien. Daarnaast is Strickland niet zo streng in het gemaakte onderscheid.

Per sectie wordt op één dubbele pagina één thema besproken. Op de linkerpagina het onderwerp, een standpunt, gevolgd en overlopend in de rechterpagina blokjes met aanwijzingen / overwegingen / aandachtspunten. Daarna noemt hij valkuilen en geeft hij een advies. Hij sluit hiermee aan bij bijvoorbeeld de Doorloopjes1 (Walkthrus2) zonder die aanpak echt over te nemen. Prettig? Vind ik niet. Door deze aanpak mist het boek een helder doorlopend betoog.

Introduction

In de inleiding legt Strickland de lat hoog. Er zijn in elke school leiders. Formeel of informeel, mentor, jaarlaagcoördinator, vakgroepleider, etc. Je wordt leider omdat je tot de ervaren docentengroep hoort. Dan ben je een docent waar een startende docent naar op kijkt, steun bij zoekt en advies komt vragen. Je wordt het, wellicht niet omdat je het wilt, maar omdat je het bent. En dat geeft ongemerkt ook de verantwoordelijkheid om bij te dragen aan de schoolcultuur. Strickland benoemt ook de opbrengsten: doe je dit als school goed, dan wordt de school een plek waar ouders hun kinderen graag naar toe sturen, waar leerlingen willen zijn omdat het een veilige leeromgeving is, waar docenten willen werken en ook lang blijven. Een goede schoolcultuur gaat dus wel ergens om.

The mothership

Strickland begint bij wat hij ziet als het startpunt. De schoolleiding, aangevuld met senior staff. In een wolk aan kleine en grote punten is zijn betoog volgens mij als volgt samen te vatten:

Hoe leerlingen zich op school gedragen is een gevolg van de cultuur van de school. Die cultuur die is een afgeleide van de doelen, de missie (etc) zoals die in het schoolplan beschreven zijn. Om die cultuur te maken en in stand te houden is het nodig om daar de docenten voor toe te rusten en in te steunen. Niet één keer, maar continue. Dat toerusten en steunen gaat over de regels zelf, maar ook hoe die met de leerlingen (en ouders) te communiceren, hoe ze aan te leren.

Aanwijzingen en standpunten die het beschouwen waard zijn:

  • Activiteiten die je onderneemt als schoolleiding en senior staff op dit vlak, zijn er voor leerlingen én docenten.
  • “Rituele” activiteiten als weekopening, dagopening, dragen bij aan gemeenschappelijke normen en waarden en dus ook gedrag.
  • Richt een denk-tank in die op dit vlak de ontwikkelingen bijhoudt en hierover adviseert.
  • Elke regel is een weergave van wat je wilt. Dat kan per jaarlaag verschillen. Neem leerlingen hier in mee (bv overgang van onderbouw naar bovenbouw).
  • Beleid zit ook in praktische zaken. Wil je als schoolleider bereikbaar zijn voor docenten / leerlingen, dan is je werkkamer centraal gelegen.

Eigenlijk zegt hij: als je als schoolleiding wat wilt, moet je er voor zorgen dat het gebeurt. En dat doe je met regels, met er zijn, met training, met sturing en ondersteuning. En doe je dat niet, dan laat je expliciet of impliciet zien dat het toch niet zo belangrijk is.

In deze sectie van het boek zitten onderwerpen die horen bij het systeem in het Verenigd Koninkrijk, zoals het op een rij gaan staan om naar binnen te mogen en het school-uniform. Wanneer je je afvraagt wat wij hiervoor in de plaats hebben, worden dat toch boeiende zaken. Om de rituele discussie over ongepaste kleding van leerlingen en collega’s bij warm weer maar eens te noemen. Vanuit de opvatting(en) van Strickland, lossen wij in Nederland veel zaken op door het niet te regelen, door het niet vooraf te bespreken, niet te oefenen, niet te trainen. Tussen de regels door maakt hij ook duidelijk dat hiermee docenten het bos in gestuurd worden, verantwoordelijkheden over de schutting gegooid. Los van de uitwerking, een standpunt dat iedere schoolleider regelmatig bij zichzelf zou moeten onderzoeken.

Sattelites

Met “sattelites” duid Strickland het middenmanagement, de formele en informele leiders binnen de school, die geen schoolleiding zijn. Ze zijn de motor en de motorolie voor de school. In de Nederlandse situatie heb je het dan vaak over Jaarlaagcoördinatoren, Afdelingscoördinatoren, vakgroepleiders, etc. Mensen die een behoorlijke lesgevende taak hebben en daarnaast nog leiden, sturen, begeleiden en zorgen voor. En dat kan dus er leerweg zijn (mavo, vwo), per afdeling (onderbouw, bovenbouw), per vaksectie (wiskunde, Frans) of alles wat daar tussenin zit.

In mijn associatie gaat het hier ook om senior docenten. De docenten die lief “het meubilair” van de school genoemd worden. Met jarenlange ervaring in lesgeven, leerlingbegeleiding, collega’s begeleiden, activiteiten etc. Collega’s waar naar geluisterd wordt op vakinhoud, op pedagogisch/didactisch vlak.

Strickland schrijft aan het einde van deze sectie dat hij het kort houdt. En dat is ook zo, het zijn maar 30 pagina’s. De toelichting is, dat middenmanagement vaak knel komt tussen de werkvloer en het management. En dat dat genoeg druk geeft.

Belangrijkste is, aldus Strickland, om de beleidslijn van de schoolleiding naar collega’s, te steunen en voor het eigen domein te concretiseren. En daar dan ook het voortouw in te nemen, collega’s in mee te nemen, te trainen en te begeleiden. Vooral wanneer het om startende collega’s gaat. Binnen een vaksectie kennen we dit in Nederland (denk ik niet), maar dat is wellicht een gemis. Voorbeeld: bij wiskunde klas drie zit een inleveropdracht in het programma. De instructie voor leerlingen en collega’s staat op papier. Maar hoe een en ander er in de praktijk uit ziet, dat is vooral voor nieuwe collega’s zoeken. Een ervaren collega, een vakgroepleider, die gaat dan met de betrokken collega’s zitten en de opdracht doorspreken. Hoe ziet het er uit in de klas, wat-als-cenario’s doorspreken enz. Daarbij worden de concrete activiteiten in lijn gebracht met het schoolbeleid. Bv rond inlevertermijnen, nakijktermijnen, te-laat-inlever-sancties enz.
Ander voorbeeld is het mentoraat per leerjaar. Ik ken het niet anders als een suggestie voor mentorlessen, als “zo kan het ook” wat betreft afspraken met ouders, leerlingen, vakcollega’s. Wat nu als dat een duidelijker plek krijgt. Worden er dan meer nare gebeurtenissen voorkomen? Voelen mentoren zich dan meer gesteund / begeleid? Zou zo maar kunnen.

Een opvallende is, dat in dit deel lessen aan meerdere klassen opgenomen zijn. De meest ervaren docent, de senior, geeft dergelijke lessen. Als efficiënte manier van lesgeven (hoorcollege is erg efficiënt), maar ook als “good practice” naar collega’s.

Zoals ik al schrijf, de verschijningsvorm van deze groep in het onderwijs is divers. En op de scholen waar ik gewerkt heb, niet zo sterk uitgewerkt. Degenen die de taak hebben worden niet echt in positie gezet. Ze krijgen niet het podium om echt effectief te zijn zoals Strickland dat beschrijft. De vraag die ik mij dan stel is, wat laten we liggen door dit zo low-key in te regelen. Welke meerwaarde verzilveren we niet.

The micro level

Het laatste deel gaat over gedrag in de klas. Hier een grote overlap onder andere met Teach Like a Champion (Lemov, 2015). De rationale hierbij is dat een leerling die moet opletten, druk is, zich vanzelf voegt naar de regels van de docent, voor iets anders is geen tijd. De les met de klas is jouw les. Je doet alles om die ook te realiseren. Techniek, praktische zaken, lesvoorbereiding etc is allemaal om te zorgen dat de les goed loopt. Een goed georganiseerde les is het startpunt voor een goed gegeven les waarin leerlingen leren, actief zijn en merken dat de les nuttig is.

De regels die de docent stelt zijn, aldus Strickland, afgeleid van die van de afdeling/sectie en van de school. Denk hierbij ook aan practica en sport-lessen. Die hebben ieder een eigen set regels, passend binnen die van de school.

Wat de docent van de leerlingen verwacht, is onderdeel van de les. Het apart bespreken van de regels ontraadt Strickland, je gaat als docent gewoon aan de slag en je benoemt steeds (dus niet één keer, maar vaak) wat je van de leerlingen verwacht. Wat je verwacht, moet in je eigen routine zitten. Zodat het steeds hetzelfde is, je er niet over na hoeft te denken en je de discussies direct herkent en de kop in drukt.

Deze sectie bevat een bonte verzameling do’s and don’ts. De breedte van de punten geeft de breedte van het beroep aan. Terwijl er nog veel ontbreekt.

Final remarks

Het boek sluit af met Final Remarks. Strickland zet hier centraal dat leerlinggedrag sturen een team-inspanning is en dat dat op elke school wel eens mis gaat. Ook op de excellente scholen. Ongepast gedrag gaat zelden over de docent. Die verdient dan ook steun van de schoolleiding. Ongepast gedrag vóór zijn, is van groot belang en dat vraagt actief beleid.

Terugblik

Toen ik het boek voor het eerst open deed, was ik enigszins teleurgesteld. De aanpak van één thema per spread (linker en rechter pagina) vind ik niet prettig. Al lezende werd ik steeds positiever. De schrijver was niet in staat om één samenhangend betoog op te zetten, maar er zit zeker een grote lijn in. En die lijn wordt opgeknipt in het niveau van de rollen binnen de school. Hiermee wijst hij, vrij uitgebreid zelfs, de schoolleiding aan als partij die e.e.a. goed op orde moet hebben. Een invalshoek die ik in Nederland te weinig hoor (wellicht alleen “Superschool, van Van ’t Zelfde, maar dat is een veronderstelling). Vanuit die schoolleiding moet duidelijk op “we doen het samen” gestuurd worden. In woord en daad.

Tweede punt dat mij direct opviel, is de rol van senior-staff. Dat kan enerzijds personeel zijn met een taak, maar tussendoor noemt Strickland ook het personeel dat de strepen verdiend heeft, tot het meubilair behoort, waar de school op draait. Dat kan een oudgediende zijn, maar ook een jonge collega die dit uit zichzelf doet. In het “we zijn toch allemaal gelijk want we doen allemaal hetzelfde werk” klimaat in Nederland is de erkenning van zo’n groep, hen ook een taak en podium geven, ongebruikelijk (behalve als het inderdaad een taak met taakuren is). Terwijl deze collega’s de cultuurdragers van de school zijn. Hier laat menig school wat liggen. De erkenning, als die er al is, krijgt nog wel eens de vorm van een snellere bevordering naar een hogere schaal. Maar aangezien daar zelden open over gecommuniceerd wordt en “drager van de schoolcultuur” zelden objectiveerbaar is, blijft het voor veel collega’s onzichtbaar. En omgekeerd, ervaren krachten die niet bereid zijn om zo’n rol te vervullen, worden daar niet of zelden op aangesproken.

In het boek worden verschillende aspecten van schoolregels besproken. Een set standaard-regels ontbreekt, maar met zorgvuldig lezen kom je een heel eind. Daar een keuze uit maken die bij de school past en bij de docenten die er werken, is wat de schoolcultuur maakt. De gegeven punten zijn typisch Engels. Die kan je terzijde schuiven, maar je kan je ook afvragen wat er in Nederland voor in de plaats komt. En wanneer je dat helder hebt, de vraag of het Nederlandse alternatief effectief is.
Zo ken ik nauwelijks scholen die regelmatig een jaarklas (bv alle klassen 3h) in de aula bij elkaar zet om zaken te bespreken. Schoolregels worden uit gedeeld, besproken in het mentoruur en daar blijft het vaak bij. Dat geconstateerd, is dat alternatief effectief? Het boek geeft dus een kijkje bij de buren die op punten een school daadwerkelijk anders inrichten. Dat geeft te denken.

Dus..

Aanrader? Voor praktische aanwijzingen zijn er betere boeken. Om aan het denken gezet te worden over leerlinggedrag op alle niveau’s van een school, is dit een mooie.

Strickland, S. (2022). The behaviour manual: An educator’s guidebook (1ste dr.). John Catt Educational.
1) https://doorloopjes.nl/
2) https://www.walkthrus.co.uk/
Lemov, D., & Atkins, Norman. (2015). Teach like a champion 2.0: 62 techniques that put students on the path to college. Jossey-Bass; Jossey-Bass.
Zelfde E. van 't. (2016). Superschool : het succesverhaal van een bevlogen schooldirecteur (Vijfde druk). Prometheus.
Photo by Unsplash