Het schijnt het walhalla voor elke docent / leerkracht te zijn: lesgeven zonder methode. Regelmatig is het de #ophef – van – de – dag. En dan ik zie die berichten met verbazing aan. Tijd voor een paar gedachten.

Wat is een methode?

Waar hebben we het over? In mijn lessen maak ik gebruik van Getal en Ruimte. Dat is een methode. En wat heb je dan? Je hebt een samenhangend pakket leermiddelen die docent en leerlingen langs de inhoud van het vak helpen. Kennis, vaardigheden, houding volgens een soms heldere didactiek aangeboden, allemaal verpakt in boeken, werkboeken, websites. En wanneer je de methode volgt weet je als docent dat je naar de vastgestelde tussentermen en eindtermen toewerkt.

Zo’n methode is de weerslag van de ontwikkelingen in het vakgebied. En wanneer er op een vakgebied meerdere methodes zijn, weerspiegelt de keuze de opvattingen van de docenten en daarmee de school.

Kwaliteit

Voor mijn vak durf ik de stelling wel aan dat er geen slechte methodes zijn. Elke keuze is dus een acceptabele keuze. Een methode wordt dan ook gekozen op basis van voorkeuren van de vaksectie en de randvoorwaarden binnen en buiten de school. Zo is de school waar ik werk een LOOT school. Getal en Ruimte is wat meer docent-onafhankelijk dan de evenknie Moderne Wiskunde en (ook) beschikbaar op papier, ideaal voor bijvoorbeeld de topsport-leerling die drie maanden in Oostenrijk skiet.

De methode wiskunde is geschreven, wordt samengesteld, door een team van auteurs. Daarna wordt het materiaal professioneel vormgegeven en verspreid. En dat loopt over het algemeen prima.

Not invented here,

Wat is er tegen het gebruik van een methode? Grofweg zijn er twee redenen: not invented here en not quite what I mean.

De eerste kom je buiten de gewone lessen nog wel eens tegen: iedereen in het onderwijs wil dingen op de eigen manier doen. En als je iets van een ander moet overnemen, kan het eigenlijk niet deugen. Mijn eigen ideeën zijn beter dan die van jou. Mijn eigen ideeën zijn beter dan die van het auteurs-team van de methode. Serieus? Zo heb ik de stelling van Pythagoras anders geleerd dan hoe ik dezelfde stelling nu aan mijn leerlingen uitleg. De eerste keer dat ik dat zag, vond ik dat raar. Nu zie ik dat de didactiek, de gebruikte aanpak, er voor zorgt dat leerlingen geen (minder) rekenfouten maken. Wat waarom het de ene keer + en de andere keer – was… ik heb dat toentertijd gewoon uit het hoofd geleerd. Nu denk ik dat leerlingen snappen waarom dat zo is. Voor mij was het nauw volgen van de methode een training-on-the-job, een impliciet moment van professionalisering.

De tegenwerping bij “not invented here”, is “we hoeven toch niet allemaal het wiel uit te vinden?”. Soms is goed, goed genoeg. En of ik nu gebruik maak van een werkblad van een collega of een oefening uit de methode, eigenlijk is daar geen verschil tussen. Het is niet mijn materiaal.

Not quite what I mean

De ander lijkt er op, maar is net anders, schuurt er een beetje tegenaan. Het kan natuurlijk zijn dat de kern van de boodschap van dat onderwerp niet helemaal is wat jij in gedachten hebt. Zo vind ik het jammer dat bij de bespreking van centrummaten (gemiddelde, modus, mediaan) er nauwelijks aandacht is voor het gebruik. Wat gebruik je wanneer. Dat vind ik belangrijk. De auteurs van de methode blijkbaar niet.

Minder triviaal: Bij de bespreking van de Amerikaanse Burgeroorlog tijdens mijn tijd in het VO, stonden de mensenrechten centraal. Pas onlangs hoorde ik een bespreking van dezelfde burgeroorlog vanuit economisch perspectief. Het altruïsme, de ethische drijfveren van de Noordelijken waren ook economisch ingegeven: de gratis arbeid die de slavernij gaf, werkte concurrentievervalsend en bedreigde de welvaart in het noorden. De eerste interpretatie was niet wat de docent bedoelde.

Foutloos

Foutloos bestaat niet. En toch rekenen we dat methodes bijzonder streng aan. Omgekeerd, eigen gemaakt materiaal mag vergissingen bevatten, slordig vormgegeven, enzovoort. Want…

De afgelopen jaren heb ik een paar keer een 3e jaars stagiair van de lerarenopleiding gehad. Die hadden steeds de opdracht om met eigengemaakt materiaal een onderwerp te bespreken. Leg je dat materiaal naast het boek, dan zie je direct dat het maken van materiaal een vak is. Een ambacht. Net zoals lesgeven dat is. Soms heb ik het werk van de stagiair tegengehouden, soms laten passeren. En dan ontdekten stagiairs dat de leerlingen er in de kortste tijd allerlei onregelmatigheden uit visten. Het gesprek naderhand gaat dan ook over de vraag, waarom je er voor kiest om leerlingen les te geven uit materiaal dat niet 100% is. Terwijl de methode dat 100% (of 85%) materiaal wel biedt.

En dan heb ik het nog niet over het digitale materiaal. Dat is extreem moeilijk om foutloos te krijgen.

Zelf maken

De belangrijkste redenen die ik hoor waarom er zonder methode gewerkt wordt, is dat de onderwerpen niet goed besproken worden én dat inspelen op de actualiteit niet goed mogelijk is. En dan moet je zelf aan de slag. Je kiest zelf de onderwerpen, de didactiek, de materialen, maakt zelf die materialen en zorgt voor de verspreiding. Er ontstaat dan vaak een mix van inhoudelijke en didactische keuzes gebaseerd op de eigen schoolervaringen en werkervaring van de docent(en). Het resultaat? Een methode.

Terwijl je dat doet, houd je de vakinhoudelijke en vak-didactische ontwikkelingen bij, evalueer je, reviseer je en zorg je dat je de actualiteit in de lessen kunt meenemen. Wat ben je aan het doen? Zorgen dat de methode actueel blijft.

Nu hebben we het in de onderbouw VO makkelijk. Docenten hebben één of twee vakken met een redelijk statische inhoud. In het PO is de vakinhoud complexer. Alle ontwikkelingen bijhouden rond rekenen, schrijven, taal, aardrijkskunde, geschiedenis en alle andere maatschappelijke ontwikkelingen is een hele opgave.

Laten maken

In Nederland zijn een beperkt aantal (grote) uitgeverijen goed in het maken van methodes. Die hebben dan ook een stevige marktpositie en doen blijkbaar iets goed. Daar omheen zijn er ook kleinere bedrijven die prima materiaal maken. Op elk denkbaar gebied.

Voor het VO is een initiatief geweest om de grote uitgeverijen te passeren. Dat is VO-content geworden. De ambities van VO-content waren groot: docenten zouden vrijgesteld worden van lesgeven om gezamenlijk lesmateriaal te maken om zo de uitgeverijen overbodig te maken. Dit was ingegeven door inhoudelijke, maar zeker ook financiële overwegingen, want er ging wel erg veel geld naar die grote uitgeverijen. Tot bleek dat de kosten van al die docenten die materiaal moesten maken, ook wel hoog waren. En dat de kwaliteit erg wisselend is. VO-content bestaat nog steeds, maar ze hebben, voor zover ik kan zien, een vast maar niet erg omvangrijk marktaandeel. Dat is deels mattheus-effect (het is slim je aan te sluiten bij een grote leverancier ipv bij een kleine), maar ook “not quite what I mean”.

Het is een vak

Iedereen kan lesgeven, toch? Nee, natuurlijk niet. Lesgeven is een vak, een ambacht.

Iedereen kan lesmateriaal maken, toch? Nee, natuurlijk niet. Ook dat is een vak en een ambacht. En dat je goed kan uitleggen, leerlingen kan inspireren voor jouw vak, betekent niet dat je daar goed lesmateriaal voor kunt maken. Dat ontkennen is ijdelheid en/of arrogantie.

Er zijn docenten die voornamelijk werken met zelfgemaakt materiaal. Die elke les werkbladen uitdelen, boekjes maken en websites bouwen. Die elk jaar het materiaal bijstellen, de website tweaken en de actualiteit invlechten. Maar dat zijn uitzonderingen. Daar heb ik bewondering voor. Maar die tot norm verheffen, dat is projectie. Menen dat iedereen dit moet kunnen, is nogal eens survivor bias.